15:33 De bel die niemand wil horen
Het was een telefoontje op vrijdagmiddag om 15:33. Ik was net een bierproeverij met kwis aan het voorbereiden. In een paar minuten veranderde mijn middag van luchtig naar loodzwaar. Sinds dat moment probeer ik alles wat er gebeurt op te schrijven. Niet om medelijden te krijgen, maar om mijn hoofd en hart bij elkaar te houden. Deze blogs zijn mijn manier om te begrijpen, te delen en te laten zien hoe ik hiermee omga — soms serieus, soms met humor, maar altijd echt.
“Het leven belt niet van tevoren om te vragen of het uitkomt.”
🩶 De echo die geen echo was
Vandaag was gepland als een logistieke dans: donderdag de echo en PET-scan, vrijdag de MRI, en als alles duidelijk zou zijn, misschien daarna een kijkoperatie. Zo stond het in mijn hoofd, netjes op een lijstje, want ik hou van lijstjes. Ze geven me de illusie van controle en controle is een zeldzaam goed in ziekenhuisland.
We begonnen om 11:00 met de echo. Tenminste, dat dacht ik. Ik was voorbereid op koude gel, een serieus kijkend iemand in een witte jas en wat medische terminologie die ik later zou googelen. Maar in werkelijkheid duurde de hele sessie precies twee minuten. De jongen die de “echo” deed, legde een paar dingetjes onder mijn hoofd, keek tevreden en zei: “Dat was het, u bent klaar.”
Ik lag daar nog even in verwarring. Klaar? Wat was er klaar? Mijn diagnose? Mijn nek? Mijn levensplan? Nee. Blijkbaar was dit een voorbereiding voor later. De echo bleek slechts een opwarmertje, een kussentje-met-passende-hoofdvorm-constructie voor de PET-scan van die middag. Geen piepjes, geen beelden, geen uitleg.
Ik vroeg nog halfgrappend of dit de snelste medische handeling ooit was. Hij glimlachte beleefd, het soort glimlach dat zegt: “Ik heb dit vandaag al 42 keer gehoord.”
“In het ziekenhuis is niets wat het lijkt, behalve de koffie.”
🩶 Wachten in slow motion
Na de twee-minuten-echo begon het echte werk: wachten. Er zit een merkwaardig soort tijd in ziekenhuizen; trager dan normaal, maar toch altijd te snel als het om slecht nieuws gaat.
Ik meldde me keurig om 13:00 voor de PET-scan. De dame achter de balie vroeg vriendelijk of ik nuchter was. Dat was ik, al sinds vanochtend, dus ik knikte met de bezieling van een uitgedroogde cactus. Ze glimlachte alsof dat goed nieuws was.
Een verpleegkundige met de stem van een rustgevende podcast kwam me ophalen. “Gaat u maar lekker liggen,” zei ze. Dat klonk vriendelijk, bijna huiselijk. Tot ze eraan toevoegde: “En nu heel stil blijven. Niet bewegen, niet lezen, niet op uw telefoon kijken. U krijgt zo een infuus met radioactieve vloeistof. Daarna mag u een uur lang helemaal niets doen.”
Niets doen. Dat klinkt simpel. Tot je het moet doen.
Ik kreeg een dekentje, een zoemer voor noodgevallen (die ik niet durfde aan te raken), en toen ging het licht uit en de deur dicht. Het werd stil. Heel stil.
In het donker hoorde ik mijn eigen ademhaling alsof het iemand anders was. Ik vroeg me af of de vloeistof inmiddels door mijn lichaam kroop als een klein lichtgevend riviertje. Misschien had ik nu een superkracht, dacht ik. Misschien straal ik straks letterlijk. Of ik gloei in het donker als ik ga slapen.
Tijd verliest betekenis in zo’n kamer. Een uur voelt als een dag, maar zonder lunchpauze. Toen de deur uiteindelijk open ging, schrok ik alsof ik betrapt werd.
“Soms is niets doen de meest intensieve bezigheid die er is.”
🩶 In de machine, uit de illusie
De PET-scan zelf is een wonder van technologie en absurditeit tegelijk. Je ligt op een smalle bank, krijgt een band om je armen, en moet een stokje vasthouden alsof je op het punt staat te gaan waterskiën. “Niet bewegen,” zegt de stem in de intercom. Ik dacht: als ik hier 20 minuten lig, kan ik net zo goed een dutje doen. Maar natuurlijk niet. Elk spiertje dat trilt, verpest het beeld.
Ik werd langzaam het apparaat in geschoven. Het klonk als een kruising tussen een oude printer en een ruimteschip dat niet helemaal zeker is van zijn bestemming. Ik dacht even aan hotdogs. Ik was de hotdog. Een radioactieve hotdog.
Na twintig minuten rolde ik er weer uit. De verpleegkundige keek me aan met een mengeling van zakelijkheid en voorzichtig mededogen. “U kunt gaan,” zei ze. “U wordt straks gebeld over de operatie morgen.”
Ik dacht dat ik haar verkeerd had verstaan. Operatie? Morgen? Ik was hier nog bezig met plaatjes maken, niet met snijden. Ze glimlachte vriendelijk, maar haar blik zei: ja, dat heeft u goed gehoord.
“Soms rolt het leven sneller dan de brancard.”
🩶 Hotelkamer met bijwerking
Toen ik terugliep naar de wachtkamer, zat Sylvia daar al. Ze had haar geduld opgebruikt in kleine stukjes. Ze vertelde dat ze gebeld was door de OK terwijl ik nog in de donkere kamer lag te niksen. De operatie stond gepland. Vrijdagmiddag. Punt.
We besloten samen niet in mijn medisch dossier te kijken. Niet omdat we het niet wilden weten, maar omdat het weten op dat moment niets zou veranderen. Soms is onwetendheid niet dom, maar tijdelijk zelfbehoud.
We checkten in bij een hotel vlakbij het ziekenhuis. Amsterdam lonkte buiten, maar we bleven binnen. Geen rondvaart, geen terras, geen avondwandeling. Alleen stilte, kamerlicht en de geruststellende aanwezigheid van iemand die niet vraagt, maar gewoon is.
We lachten zelfs even, om het absurde van de dag. “Jij bent dus officieel radioactief,” zei Sylvia. “Misschien moet ik een beetje afstand houden.”
Ik antwoordde: “Alleen als ik begin te gloeien.”
“Soms is samen niets doen het meest genezende dat er is.”
🩶 Voor nu
Voor nu is dit waar ik sta. Morgen is het zover. Wat ze precies gaan doen weet ik niet. Misschien kijken, misschien snijden, misschien allebei. Ik probeer niet vooruit te lopen op wat er nog niet is.
Wordt het een kijkoperatie? Dan mag ik waarschijnlijk dezelfde dag weer naar huis. Een dagbehandeling, een soort “snuffelstage voor chirurgen”. Kijken, noteren, sluiten, klaar.
Wordt het een biopt? Dan hangt het ervan af hoe diep ze moeten gaan en wat ze vinden. Misschien blijf ik voor de zekerheid een nacht, misschien niet. In ziekenhuisland is zekerheid een zeldzame diersoort.
En als ze besluiten om het gezwel meteen weg te snijden, dan blijf ik sowieso een nacht in Amsterdam. Dan wordt het een echte opname: pyjama, infuus, nachtlampje, piepende apparaten op de achtergrond en iemand die elk uur komt vragen of ik al geplast heb.
Ondertussen drinken Sylvie en ik instant koffie uit hotelbekers en doen alsof dit gewoon een tussenstop is, een vreemde stedentrip met een medische bijsmaak. In mijn hoofd maak ik lijstjes: wat mee moet, wat ik wil vragen, wat ik hoop te horen. En ergens daartussen probeer ik licht te houden, hoe klein ook.
“Zwaarte mag licht hebben. En licht weegt soms verrassend veel.”
Ontdek meer van Data-Pro BV
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.
